9
NEDERLANDS
Gevaar voor kortsluiting of vonken! Sluit de laadkabel altijd
eerst aan op de accu. Koppel de kabel altijd eerst los van
de generartor.
• Indien de kabel wordt aangesloten op een accu in een voertuig
moet eerst de aardekabel van de accu worden losgekoppels om
kortsluiting te voorkomen.
• Start de motor van het voertuig niet zolang de generator met de
accu is verbonden. Hierdoor onstaat schade aan de generator.
• Sluit de positieve klem aan op de positieve pool van de accu.
Een foutieve aansluiting kan de generator en de acccu ernstig
beschadigen.
Indien de accuvloeistof met de huid in aanraking komt,
spoelt u de huid onmiddellijk met stromend water af.
Neutraliseer met een mild zuur, bijv. citroensap of azijn. In
geval van contact met de ogen spoelt u de ogen gedurende
minimaal 10 minuten met schoon stromend water af en
raadpleegt een arts.
DC-circuit beveiliging (fig. A, B, I)
Koppel de accu los als de DC-circuitbeveiling (16) wordt geactiveerd.
Wacht enkele minuten, druk de circuitbeveiling weer in en sluit de
accu opnieuw aan.
Wisselstroom (AC) (fig. A, B, J)
Start de motor zoals hiervoor beschreven. Controleer of de
spanningsindicator (12) groen is.
Om een elektrisch apparaat of machine aan te sluiten, steekt u de
netstekker in een AC-contactdoos (15).
Overbelastingsbeveiliging (fig. A, B. J)
De overbelastingsbeveiliging (13) onderbreekt het circuit in geval
van overbelasting of kortsluiting van een uitgang. Wacht tenminste 1
minuut alvorens de resetschakelaar (11a) te bedienen.
Wisselstroom kan gelijktijdig met gelijkstroom worden gebruikt. Als
beide tegelijk worden gebruikt mag het totale vermoge voor AC en
DC niet worden overschreden: AC: 0,9 kVA, DC: 5 A.
De meeste motoren vereisen meer dan hun nominale vermogen, bij
het starten.
Spannings- en overbelastingsindicator (fig. A, B. J)
Bij normale werking brandt de spanningsindicator (12) groen. Als
de generator overbelast is (meer dan 0,9 kVA). of het aangesloten
apparaat veroorzaakt kortsluiting, gaat de groene indicator uit
en de rode overbelastingsindicator (13) aan. Wisselstroom wordt
uitgeschakeld, maar de motor blijft draaien.
Olie-alarmsysteem (fig. A, B)
Het olie-alarmsysteem is ontworpen om beschadiging van de motor
door een te laag oliepeil te voorkomen. De motor wordt automatisch
uiitgeschakeld zodra het oliepeil te laag wordt.
• De olie-alarm indicator (14) licht rood op
• Controleer het oliepeil als de motor stopt en niet opnieuw start.
REINIGING EN ONDERHOUD
Voor een goed functioneren en lange levensduur van de machine is
regelmatige reiniging en onderhoud essentieel.
Verricht geen reinigings- of onderhoudswerkzaamheden
terwijl de motor draait.
Rook niet tijdens onderstaande werkzaamheden. Voer
geen werkzaamheden uit in de buurt van vonken, vlammen
of open vuur.
• Reinig regelmatig alle ventilatie openingen.
Olie verversen (fig. K)
U dient de olie na de eerste 20 bedrijfsuren te verversen, en
vervolgens na iedere 100 uur of 6 maanden.
1. Plaats een opvangbak onder het aftappunt (19a).
2. Verwijder de peilstok (19) van het vulpunt.
3. Verwijder de schroef van het aftappunt.
4. Kantel de machine enigszins om alle olie te verwijderen.
5. Breng de schroef weer aan en draai hem stevig vast.
6. Vul het carter met de voorgeschreven hoeveelheid olie.
7. Breng de peilstok weer aan.
Controleren van het oliepeil (fig. D)
U dient het oliepeil altijd voor het starten te controleren.
1. Verwijder de peilstok (19) van het vulpunt.
2. Maak de peilstok schoon.
3. Steek de peilstok een aantal seconden in het vulgat alvorens
hem er weer uit te trekken.
4. Controleer het oliepeil. Het oliepeil dient zich op een waarde
tussen hoog en laag te bevinden.
5. Indien het niveau onder het peil is, vult u olie bij.
- Gebruik een trechter om morsen te voorkomen.
- Kantel de machine enigszins om het vullen te vergemakkelijken.
6. Monteer de peilstok.
Reinigen van het luchtfilter (fig. L)
U dient het luchtfilter elke 50 bedrijfsuren te reinigen.
1. Draai de bevestigingsschroef (20) los.
2. Verwijder het deksel (4).
3. Verwijder het luchtfilter (21) uit de filterhouder (22).
4. Reinig het filter met behulp van spiritus of ethanol.
5. Knijp het filter uit. Niet wringen!
6. Dompel het filter in schone motorolie.
7. Knijp het filter uit en monteer het op zijn plaats.
8. Breng de filterhouder weer aan.
9. Breng het deksel weer aan.
Controleren van de bougie (fig. N)
1. Verwijder het bougiedeksel (8).
2. Neem de bougiekabel van de bougie.
3. Verwijder de bougie met behulp van de bougiesleutel.
4. Reinig de elektrode met behulp van een staalborstel.
5. Controleer de contactafstand (correcte waarde 0,6 - 0,7 mm), en
stel deze indien nodig bij.
6. Breng de bougie en het bougiedeksel weer aan.
Onderhoud van de vonkenvanger (fig. M)
U dient de vonkenvanger elke 100 bedrijfsuren te reinigen.
1. Verwijder de schroeven van de geluiddemper.
2. Verwijder de vonkenvanger.
3. Reinig de vonkenvanger met een staalborstel.
4. Plaats de vonkervanger en monteer de geluiddemper.
TRANSPORT EN OPSLAG
Indien de machine voor langere tijd buiten gebruik wordt
gesteld, dient u het brandstofreservoir te legen en de olie
te verversen. Dit voorkomt problemen bij het opnieuw
opstarten