7
NEDERLANDS
Sluit een afgeschermde geleider (minimum doorsnede 1,5 mm²) aan
op de aardeconnector (24) en bevestig het andere einde aan een
aardingspunt ( bv. radiator of waterleiding).
Wisselstroom (AC)
Overbelast de generator NIET. Het overschrijden van het
nominale vermogen van de generator kan de generator en
de daarop aangesloten elektrische apparaten
beschadigen.
Motor aangedreven apparaten vereisen een grote
startstroom. Zorg ervoor dat de totale vermogensbehoefte
van dit soort belastingen het nominale vermogen van de
generator niet overschrijdt.
Wanneer de generator wordt gebruikt om meerdere elektrische
apparaten te voeden, begint u door het apparaat aan te sluiten met
de hoogste startvereisten, gevolgd door de op een na hoogste en
eindigt met de laagste.
Aanpassingen voor gebruik op grote hoogte
Op grotere hoogten is het standaard lucht-brandstofmengsel te rijk en
zal dit leiden tot verminderde prestaties en een hoger brandstofverbruik.
Een rijk mengsel zal ook de bougie vervuilen en bemoeilijkt het starten.
Langdurig gebruik op grotere hoogte kan de uitstoot verhogen.
Een goede werking kan worden gegarandeerd door een hoogteset
te installeren wanneer dat nodig is. Hoogtesets moeten door een
gekwalificeerde technicus worden geïnstalleerd. Neem contact op
met een geautoriseerde serviceprovider als de generator op hoogten
hoger dan 0,9 km boven zeeniveau zal worden gebruikt.
Op hoogtes hoger dan 2000 m boven zeeniveau kan de
motor verminderde prestaties leveren, zelfs met een
geïnstalleerde hoogteset.
Starten van de motor
Ontkoppel alle aangesloten apparaten voordat u de motor
start.
Starten met trekkoord
1. Draai de brandstofkraan (6) naar de stand “ON”.
2. Zet de overspanningsbeveiligingen (3 en 23) in de “OFF”-stand.
3. Sluit de choke (25) bij een koude start.
4. Zet de start/stop-knop (18) in de stand “ON”.
5. Trek zacht aan het startkoord (7) tot u weerstand voelt.
6. Geef een krachtige ruk aan het startkoord. Herhaal dit zo nodig
totdat de motor aanslaat.
7. Open de choke langzaam.
Elektrische start (niet op 55051)
1. Draai de brandstofkraan (6) naar de stand “ON”.
2. Zet de overspanningsbeveiligingen (3 en 23) in de “OFF”-stand.
3. Sluit de choke (25) bij een koude start.
4. Zet de start/stop-knop (18) met de sleutel in de stand “ON”.
5. Draai de start/stop-knop naar START totdat de motor aanslaat.
6. Open de choke langzaam.
Houd de sleutel niet langer dan 5 seconden in de stand
“START”. Langer dan 5 seconden kan de motor
beschadigen. Als de motor niet start, wacht u 10 seconden
voordat u het opnieuw probeert.
7. Laat na het starten van de motor de startknop onmiddellijk los,
zodat de start/stop-knop automatisch terug keert naar de
“ON”-stand.
8. Nadat de motor is opgewarmd, opent u de choke.
9. Zet de overspanningsbeveiliging in (23 en 3) de stand “AAN”.
Uitschakelen (g. A)
Ontkoppel alle aangesloten apparaten.
1. Zet de overspanningsbeveiliging (3 en 23) in de “OFF”-stand.
2. Zet de start/stop-knop (18) in de stand “OFF”.
3. Draai de brandstofkraan (6) naar de stand “OFF”.
Om de motor in een noodgeval te stoppen, zet u de
generatorschakelaar in de stand UIT.
REINIGING EN ONDERHOUD
Voor een goed functioneren en lange levensduur van de
machine is regelmatige reiniging en onderhoud essentieel.
Verricht geen reinigings- of onderhoudswerkzaamheden
terwijl de motor draait.
Rook niet tijdens onderstaande werkzaamheden. Voer
geen werkzaamheden uit in de buurt van vonken,
vlammen of open vuur.
Reinig regelmatig alle ventilatie openingen.
Controleren van het oliepeil (g. A)
U dient het oliepeil altijd voor het starten te controleren.
1. Verwijder de peilstok van het vulpunt.
2. Maak de peilstok schoon.
3. Steek de peilstok een aantal seconden in het vulgat alvorens
hem er weer uit te trekken.
4. Controleer het oliepeil. Het oliepeil dient zich op een waarde
tussen hoog en laag te bevinden.
5. Indien het niveau onder het peil is, vult u olie bij.
- Gebruik een trechter om morsen te voorkomen.
- Kantel de machine enigszins achterover om het vullen te
vergemakkelijken.
6. Monteer de peilstok.
Olie verversen (g. A)
U dient de olie na de eerste 20 bedrijfsuren te verversen,
en vervolgens na iedere 100 uur of 6 maanden.
1. Laat de motor draaien totdat deze de normale
bedrijfstemperatuur heeft bereikt. Stop de motor en gebruik een
geschikte opvangbak om de gebruikte olie op te vangen.
2. Verwijder de olievuldop en de aftapplug om de olie af te tappen.
3. Plaats de aftapplug terug en draai deze vast.
4. Vul de olie bij en controleer het oliepeil.
5. Installeer de olievuldop en draai deze vast.
6. Gooi de gebruikte olie op de juiste manier weg.